Je moet toch wat

Zaterdag parkeer ik mijn C3 in Hardenberg om met trein en bus naar Sleen te reizen. Hier start etappe 7 van het Piet’r Pad. Een kilometer of 20, net als etappe 8, de dag erna.

Ondanks de slechte voorspelling vertrekken we vroeg in de ochtend. We willen dit weekend niet thuis blijven en het wandelen bevalt ons goed. Slecht weer? Dat bestaat niet, alleen verkeerde kleding. Dus gaan, regenjasje aan, als het nodig is.

Kort voor Coevorden komen we een camping tegen maar het is ons nog te vroeg, dus lopen we verder. We nemen aan dat we achter Coevorden nog wel iets zullen tegen komen. Foutje, bedankt. In plaats van tentje bouwen rond 16 uur wordt het ver na zevenen. Gewoon, nog eventjes, 13 kilometertjes, extra in de benen. Bijna te ver. Ik wil wild kamperen. ‘Dat mag je alleen doen’ aldus Piet :)

Als Peet het bijna niet meer trekt (en tilt) bel ik een potentiele camping waar heel enthousiast wordt opgenomen. ‘Ja hoor, je kunt gewoon terecht.’ Pff, gelukkig. Nog maar 2 – oef – km, het eind in zicht. We zijn blij als we de laatste bocht nemen en een grasveld zien. In plaats van te fantaseren over de risotto, droge worst en een wijntje droomt Peet al hardop over haar slaapzak.

Een oude man rijdt ons tegemoet op een soort elektrische zit-step. Hij is van het ontvangstcomité, een fysieke receptie ontbreekt. Hij wijst ons een plek en ik vraag wat ik hem moet betalen. Twaalf Euro, á contant. Pinnen niet mogelijk. Hij kijkt me aan of ik hem een kopstoot wil geven op mijn vraag of een tikkie kan. ‘Ik kom je dadelijk wel inschrijven, zet eerst je tent maar even op’ en hij rijdt weg.

Een half uur later roert Peet in het pannetje met risotto als ik hem hoor komen. Ik kruip uit mijn tent. De man heeft een klembord met formulieren, rookt een saffie en laat nog even een scheet. Heerlijk. Hij oppert het idee om samen naar het dorp te rijden zodat ik daar kan pinnen. Zijn scheet-en-saffie schieten door mijn geest. ‘OK, doen we.’ Ik vul het formulier in en hij haalt de auto op.

Hij vertelt over de camping, de historie en zijn rol alhier. Dat hij 32 jaar geleden volledig is afgekeurd, op die camping terecht kwam en nooit meer weg is gegaan. Dat hij tegenwoordig het beheer, onderhoud en de kantine draait, samen met zijn vrouw. Dat de camping eigendom is van 5 broers met een loonbedrijf.
Als ik hem iets probeer te zeggen vertelt hij mij dat hij niet zo goed meer hoort, veel klinkers wegvallen. Ik vertel hem dat de meeste mensen toch niets zinnigs te vertellen hebben en dat hij dus niet veel mist. Hij lacht, dat heeft hij dus wel verstaan :) Even later pin ik enkele tientjes en geef hem een fooi ‘voor de benzine’. Op de weg terug vertelt hij verder over de camping, zijn gevecht met het zwembad en over zijn vrouw die vorig jaar borstkanker had.

‘Ja, je moet toch wat’, zo zegt hij. ‘Zo blijven we bezig.’ Ja, je moet toch wat, zo denk ik.

Het is een camping zoals je ze niet vaak meer zult treffen. Alles melancholisch verouderd, vol met retro stacaravans uit de jaren ’80, wellicht nog ouder. Eigenlijk, langzaam aan weer mooi. Het omheinde zwembad vol bruinig regenwater, een wip met scherp gerande stalen stoeltjes landend op ingegraven autobanden. Een kantine, zo nu en dan open, voor koffie of een ijsje. Nee, geen patat, te veel gedoe. Een heerlijk rustige camping, alles werkt en de vogels hebben het er goed en fluiten volop. Stel je toch eens voor dat ze voor ons fluiten? Het was er goed. Rustig, wij, de vogels, de campingbeheerder en zijn vrouw. Ja, je moet toch wat.

NS
Kabouters bestaan. Een kwestie van geloof.

NNS
Wil je warm water in het zwembad, dan moet je de theepot vullen. Hoe vaak heeft hij dat grapje vertelt?